Orgaanstelsel
Een orgaanstelsel bestaat uit verschillende organen die met elkaar samen werken.
Orgaanstelsel
Een orgaanstelsel bestaat uit verschillende organen die met elkaar samen werken.
Organisme
Organisme is een levend wezen.
Een organisme bestaat uit orgaanstelsels.
Orgaan
Een orgaan heeft één of meerdere functie.
Een orgaan bestaat uit weefsels.
Weefsel
Een weefsel is een groep cellen met dezelfde functie en ongeveer dezelfde vorm.
Cel
Een cel is een bouwsteen van een organisme.
Hart
Pompt bloed door het lichaam.
Aorta
Grootste slagader, voert zuurstofrijk bloed naar het lichaam. In een afbeelding is zuurstofrijk bloed meestal rood.
Holle ader
Voert zuurstofarm bloed terug naar het hart. In een afbeelding is zuurstofarm bloed meestal blauw.
Luchtpijp
Stevige buis met kraakbeenringen waardoor de ingeademde lucht naar de longen gaat. De luchtpijp kan afgesloten worden door het strotteklepje.
Long
In de long zitten longblaasjes. Daar vindt de gasuitwisseling plaats. Zuurstof wordt opgenomen, koolstofdioxide uitgescheiden.
Bronchie
De luchtpijp vertakt in bronchiën naar de twee longen toe.
Slokdarm
Voert via peristaltische bewegingen voedsel van de mond naar de maag.
Maag
Gespierd orgaan in de buikholte waarin het voedsel tijdelijk wordt opgeslagen en verteringssappen worden afgescheiden.
Dunne darm
In de ongeveer 6 meter lange dunne darm vindt vertering plaats en worden voedingsstoffen door het bloed opgenomen.
Biceps
Spier die het mogelijk maakt om je arm te buigen.
Buikspier
Buikspieren beschermen de buikholte en maken bewegingen mogelijk.
Dijspier
Deze spier heeft een belangrijke functie bij het lopen.
Ribben
Ribben beschermen de longen en het hart.
Ruggenmerg
Deel van het centrale zenuwstelsel binnen de wervelkolom.
Gezichtszintuigen
Ligging: ogen
Adequate prikkel: licht
Gehoorzintuigen
Ligging: oren.
Adequate prikkel: geluid.
Reukzintuigen
Ligging: neus.
Adequate prikkel: geur.
Smaakzintuigen
Ligging: mond/tong.
Adequate prikkel: zoet, zout, zuur, bitter en umami
Zaadleider: Vanaf de zaadballen lopen de zaadleiders naar boven. Ze passeren de zaadblaasjes en de prostaat. Die maken zaadvocht. Zaadvocht en zaadcellen samen vormen sperma.
Eikel: Punt van de penis met een dunne gladde huid die gevoelig is voor seksuele prikkels.
Balzak (scrotum): In de balzak liggen de twee teelballen. In de teelballen worden zaadcellen gemaakt. Hormonen bevorderen de productie van zaadcellen.
Wervelkolom
De wervelkolom geeft stevigheid en beschermt het ruggenmerg.
Dijbeen
Groot bot in het bovenbeen.
Hersenen
Deel van het centrale zenuwstelsel in de schedelholte.
Zenuw
Bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door bindweefsel.
Vanaf de zaadballen lopen de zaadleiders naar boven. Ze passeren de zaadblaasjes en de prostaat. Die maken zaadvocht. Zaadvocht en zaadcellen samen vormen sperma.
De eikel is de punt van de penis met een dunne gladde huid die gevoelig is voor seksuele prikkels.
In de balzak liggen de twee teelballen.
In de teelballen worden zaadcellen gemaakt.
Hormonen bevorderen de productie van zaadcellen.
De baarmoeder is zo groot als een kleine vuist. De wand van de baarmoeder bestaat uit spieren plus een slijmlaag. De baarmoeder is hol. De holte staat in verbinding met de vagina. In de baarmoeder kan een bevruchte eicel uitgroeien tot een baby.
De twee eierstokken zijn ongeveer zo groot als een golfbal. In de eierstok worden eicellen gemaakt. Bij meisjes vanaf ongeveer elf jaar wordt er elke maand een eicel rijp.
De vagina (schede) verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. De vagina is het geboortekanaal waardoor de baby geboren kan worden.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het bloedvatenstelsel.
Het bloedvatenstelsel bestaat onder andere uit het hart, de aorta en de aderen.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het ademhalingsstelsel.
Onderdelen van het ademhalingsstelsel zijn onder andere de luchtpijp, de bronchiën en de longen.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het verteringsstelsel.
Drie organen die deel uit maken van het verteringsstelsel zijn de slokdarm, de maag en de dunne darm.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het uitscheidingsstelsel. Dit stelsel zorgt ervoor dat vieze of schadelijke stoffen uit het lichaam worden verwijderd. Tot het uitscheidingsstelsel behoren de nieren, de urineleider, de blaas en de plasbuis.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het hormoonstelsel.
Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren. Deze klieren geven hormonen af aan het bloed. Je hebt hormonen die de groei beïnvloeden, je hebt hormonen die invloed hebben op de voortplanting en je hebt bijvoorbeeld hormonen die effect hebben op de stofwisseling.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het spierstelsel.
Voorbeelden van spieren in dit stelsel zijn de biceps, de buikspier en de dijspier.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het botstelsel of beenderenstelsel.
Voorbeelden van botten zijn de ribben, de botten in de wervelkolom en het dijbeen.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het zenuwstelsel.
De hersenen, de ruggenmerg en de zenuwen maken deel van het zenuwstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het zintuigstelsel.
Het zintuigstelsel zorgt ervoor dat we de buitenwereld kunnen waarnemen.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het voortplantingsstelsel van de man.
Onder andere de zaadleiders, de eikel en de balzak maken deel uit van dit stelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het voortplantingsstelsel van de vrouw.
Onderdelen van dit stelsel zijn onder andere de baarmoeder, de eierstok en de vagina.
Als je inzoomt op een organisme, zie je steeds kleinere eenheden.
Van groot naar klein is dat: organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel.