Stempel
Bovenste, vaak plakkerige deel van de stamper.
Stempel
Bovenste, vaak plakkerige deel van de stamper.
Stijl
Deel van de stamper tussen vruchtbeginsel en stempel.
Vruchtbeginsel
Onderste deel van de stamper.
Zaadbeginsel
In het zaadbeginsel bevindt zich de eicel.
Kelkblad
Meestal groen, blad dat de knop beschermt.
Kroonblad
Meestal gekleurd blad dat bij veel bloemen dient om insecten aan te lokken.
Helmknop
Bovenste gedeelte van de helmdraad waar stuifmeel gevormd wordt.
Helmdraad
Draad waar de helmknoppen aan vast zitten.
Bloembodem
Stuk van de stengel waar het vruchtbeginsel op staat.
Bloemsteel
Stengel waar de bloem aan vast zit.
Stempel
Bovenste, vaak plakkerige deel van het vruchtbeginsel.
Stijl
Stuk van de stamper tussen het vruchtbeginsel en de stempel.
Vruchtbeginsel
Onderste deel van de stamper.
De eicel is de vrouwelijke voortplantingscel. In de eicel zit de kern.
De kern bevat de chromosomen met de erfelijke eigenschappen.
Stuifmeelkorrels zijn te vergelijken met zaadcellen bij dieren: de mannelijke voortplantingscellen.
In de helmhokjes worden stuifmeelkorrels gemaakt.
Helmknop
De helmknop bestaat uit enkele helmhokjes.
Helmdraad
De helmdraad draagt een helmknop.
Zaadbeginsel
Ontwikkelt zich na bevruchting tot zaadje.
De meeldraad is het mannelijke deel van een bloem.
De meeldraad bestaat uit een helmknop en een helmdraad.
Windbloemen
Niet alle bloemen worden bezocht door insecten. De wind kan ook zorgen voor het overbrengen van stuifmeel van de ene naar de andere bloem. Je spreekt dan van windbestuiving. Dit zijn windbloemen.
Je herkent windbloemen aan groene en kleine kroonbladeren. De stempel en meeldraden hangen uit de bloem. De meeldraden maken veel lichte stuifmeelkorrels aan.
Insectenbloemen
Veel bloemen hebben mooie kleuren, grote kroonbladeren, ruiken en hebben nectar. Allemaal om insecten aan te trekken. Het stuifmeel van deze insectenbloemen is ruw en kleverig.
De kroonbladeren van de bloem zijn felgekleurd en groot. De bloemen hebben nectar en ruiken vaak. De stempel en de meeldraden bevinden zich in de bloem. Insecten nemen bij een bezoek aan een bloem, stuifmeelkorrels mee naar een andere bloem van dezelfde soort. Dit noem je insectenbestuiving.
Veel bloemen bestaan uit een mannelijk deel en een vrouwelijk deel.
Het vrouwelijke deel van de bloem is de stamper. De stamper bestaat uit stempel, stijl en vruchtbeginsel.
Het mannelijke deel van de bloem zijn de helmdraden met de helmknoppen waar het stuifmeel wordt gevormd.
Bloemen dienen voor de geslachtelijke voortplanting.
Als een stuifmeelkorrel op een rijpe stempel komt, spreek je van bestuiving. Vervolgens groeit uit de stuifmeelkorrel een stuifmeelbuis. Deze buis gaat door de stempel en de stijl via een opening in het zaadbeginsel naar de eicel.
Daarna versmelten de kernen van de eicel en stuifmeelkorrel zich met elkaar (= bevruchting). Voor elke eicel is een aparte stuifmeelkorrel en dus ook een aparte stuifmeelbuis nodig.
Elk zaadbeginsel ontwikkelt zich nu tot een zaad; uit elke bevruchte eicel groeit een kiempje. Het vruchtbeginsel vormt de vrucht.