Bij het ontstaan van een nieuwe generatie zijn er kans op mutaties. Door mutatie ontstaat variatie. Natuurlijke selectie verwijdert ongunstige variatie.
Generaties 6
Muizen die minder zichtbaar zijn hebben minder kans gevangen te worden door een roofvogel. Ze hebben een grotere kans te overleven en weer nageslacht te krijgen.
Voor het verdwijnen van de dinosauriërs hebben wetenschappers de verschillende verklaringen bedacht, bijvoorbeeld ziekten en ijstijden. De meeste onderzoekers nemen nu aan dat ze zijn uitgestorven door de gevolgen van een gigantische meteoriet inslag.
Ziekte door een mutatie
De ziekte Retinitis pigmentosa is een voorbeeld van een ziekte die wordt veroorzaakt door een mutatie. Mensen die aan de ziekte lijden hebben een zeer beperkt zicht en kunnen blind worden.
Een voorbeeld van soortvorming
Een populatie muizen komt terecht in een gebied met zwarte stenen. Door mutatie ontstaat genetische variatie: sommige muizen zijn zwart en andere bruin.
De bruine muizen vallen meer op dan de zwarte muizen. De roofvogels eten daardoor meer bruine muizen dan zwarte muizen. Alleen de muizen die overleven kunnen zich voortplanten.
Doordat zwarte muizen meer kans hebben op nakomelingen dan bruine muizen, bevat de nieuwe generatie meer zwarte dan bruine muizen.
Paleontologen kunnen met behulp van fossielen herleiden hoe organismen eruit zagen, hoe ze geleefd hebben en zelfs hoe hun leefomgeving eruitzag.
Mutaties kunnen gunstig zijn, maar vaak is het effect ongunstig. Denk bijvoorbeeld aan het ontstaan van kankercellen, die ervoor kunnen zorgen dat je heel erg ziek wordt.
Mutaties ontstaan bijvoorbeeld doordat je in aanraking komt met radioactieve of chemische stoffen, zoals asbest of sigarettenrook. Stoffen die een mutatie veroorzaken noem je mutagene stoffen.
Soms is de kopie echter niet precies hetzelfde als het origineel. Het DNA in de nieuwe cel is net iets anders dan het oorspronkelijke DNA. Zo'n verandering van DNA heet een mutatie.
Eerst ontstaan er verschillende rassen van dezelfde soort in de twee gebieden. Twee rassen kunnen zich nog wel samen voortplanten.
Na verloop van tijd zijn de verschillen zo groot geworden, dat de organismen uit de twee gebieden zich niet meer onderling kunnen voortplanten. Dan zijn het verschillende soorten geworden. Op deze manier vindt door evolutie soortvorming plaats.
Een verandering van DNA heet een mutatie. Alleen een mutatie in geslachtscellen (eicellen of zaadcellen) kan worden doorgegeven aan nakomelingen.
Meestal gaat de geslachtscel dood na de mutatie of is het embryo dat na de bevruchting ontstaat niet levensvatbaar, maar soms komt het voor dat een mutatie blijft bestaan. Alle cellen van de nakomeling hebben dan de mutatie.
Veel mutaties hebben geen of nauwelijks gevolgen. Met andere woorden de mutaties hebben geen invloed op het fenotype. Maar soms is dat wel zo en kan bijvoorbeeld een afwijkende vorm van het oor of huidskleur ontstaan. En dat levert soms een voordeel op voor het organisme of het is juist een nadeel. Zo kan een nakomeling bijvoorbeeld een ziekte krijgen die wordt veroorzaakt door het gemuteerde gen.
Erfelijke mutaties zijn vaak niet direct zichtbaar in het fenotype. Soms duurt het wel enkele generaties voor het effect van de mutaties echt zichtbaar is in een populatie.
Als de verandering door de mutatie positief is, is de kans dat de mutatie het overleeft groter dan wanneer de mutatie negatief is. In de natuur zullen namelijk individuen die door een mutatie minder aangepast zijn eerder worden opgegeten of sneller dood gaan.
De soorten die 'sterker' worden door de mutaties blijven over en planten zich voort. Een soort raakt door mutaties dus steeds beter aangepast aan de omgeving. Zo kan een soort langzaam veranderen, bijvoorbeeld als het klimaat verandert. Dit heet natuurlijke selectie. Natuurlijke selectie is een onderdeel van de evolutie.
Een berg, rivier of andere barrière kan de individuen van een soort van elkaar scheiden. Er vindt dan isolatie van de groepen plaats. De omstandigheden in de twee nieuw ontstane gebieden zijn vaak verschillend. Hierdoor zijn in de twee gebieden vaak verschillende eigenschappen voordelig.
Door natuurlijke selectie kunnen de individuen in de twee gebieden dan van elkaar gaan verschillen, waardoor genetische variatie ontstaat.
Door natuurlijke selectie kunnen populaties veranderen en kunnen nieuwe soorten ontstaan. Zo zijn er in de loop van de geschiedenis vele levensvormen (biodiversiteit) ontstaan.
Een groot aantal levensvormen is ook uitgestorven, denk aan de dinosauriërs. Dat we iets weten over het leven van deze dieren komt omdat wetenschappers versteende resten en afdrukken van organismen in oude gesteentelagen hebben gevonden. Die versteende resten en afdrukken noem je fossielen.
In je lichaam vindt voortdurend celdeling plaats. Normaal gesproken wordt het DNA uit de kern telkens exact gekopieerd.