Seksualiteit 5
De afvalstoffen van de foetus worden in de placenta afgegeven aan het bloed van de moeder.
In het bloed van de moeder bevinden zich voedingsstoffen en zuurstof. In de placenta worden deze stoffen uit het bloed van de moeder afgegeven aan het bloed van de foetus. Het bloed van de moeder en bloed van de foetus blijven wel gescheiden.
Ook ongewenste stoffen, zoals nicotine, alcohol of medicijnen kunnen via de placenta van het bloed van de moeder in het bloed van de foetus terecht komen. Deze kunnen de foetus beschadigen.
Met echoscopie kan niet alles worden onderzocht. Door erfelijk materiaal (DNA) van cellen van het embryo of de foetus te onderzoeken, kun je meer te weten komen. Twee manieren om cellen weg te halen zijn de vlokkentest en het vruchtwateronderzoek.
Bij een vlokkentest worden cellen weggehaald uit de placenta. Bij een vruchtwateronderzoek wordt onder plaatselijke verdoving een beetje vruchtwater met zwevende cellen van de foetus, opgezogen. Door celonderzoek kan worden bepaald of er sprake is van een bepaalde erfelijke aandoening.
De foetus drijft in vruchtwater. Vruchtwater beschermt de foetus tegen stoten, uitdroging en wisselende temperaturen. In het vruchtwater kan de foetus zich bewegen.
De foetus heeft een navelstreng aan zijn of haar buik.
De navelstreng zit aan de placenta ofwel moederkoek. De navelstreng is de verbinding tussen placenta en foetus.
Door de navelstreng lopen bloedvaten die bloed van de foetus naar de placenta sturen. In de placenta stroomt het bloed van de foetus langs het bloed van de moeder.
Tussen de 30 en 38 weken zwangerschap vindt het indalen plaats.
Als het goed is zakt tijdens het indalen het hoofdje van de baby in het bekken.
Na ongeveer 40 weken kondigen weeën de bevalling aan.
De weeën zorgen er voor dat de baarmoedermond wijder wordt. Je spreekt van ontsluiting.
Als de ontsluiting volledig is, kan het kind via het geboortekanaal het lichaam van de vrouw verlaten.
Na de uitdrijving gaat de baby zelf ademen. Een pasgeborene is zo'n 50 cm lang en weegt 3500 gram.
Korte tijd nadat het kind ter wereld is gekomen, volgt de nageboorte. De placenta verlaat het lichaam.
Prenatale diagnostiek is het opsporen van aangeboren of erfelijke afwijkingen bij het ongeboren kind. Bij echoscopie wordt gebruik gemaakt van geluidsgolven die zich door het lichaam verplaatsen en terugkaatsen.
Met echoscopie onderzoek je de uiterlijke kenmerken en de werking van enkele organen van een embryo, zoals de lichaamslengte en het kloppen van het hartje.
Na de bevruchting van een vrouwelijke eicel door een mannelijke zaadcel en een geslaagde innesteling in de baarmoeder spreek je van een zwangerschap.
De eerste drie maanden wordt een ongeboren baby een embryo genoemd. Na drie maanden zijn de organen gevormd en spreek je van een foetus.
Met een echoscoop kan de dokter of vroedvrouw op een monitor een plaatje van het kindje laten zien. Na 20 weken is meestal goed te zien of het een jongen of een meisje is.