Soms stelt de vrucht niet veel voor, zoals bij de paardenbloem.
Soms zijn de zaden juist omgeven door enorme vruchten, zoals bij de watermeloen.
Soms stelt de vrucht niet veel voor, zoals bij de paardenbloem.
Soms zijn de zaden juist omgeven door enorme vruchten, zoals bij de watermeloen.
Fase 1
De bruine boon is een zaad. De bruine boon neemt door het poortje water op. De bruine boon zwelt op en breekt open.
Fase 2
Het worteltje komt naar buiten. Het worteltje groeit en vormt zijwortels. Het stengeltje komt naar buiten. De kiem is een kiemplant geworden.
Fase 3
De kiemplant groeit. Hierbij wordt het reservevoedsel uit de zaadlobben verbruikt. De kiemplant krijgt meer bladeren. Het reservevoedsel raakt op. De zaadlobben verschrompelen en zullen even later afvallen.
Fase 4
De kiemplant is een volwassen boonplant geworden.
Aan de boonplant komen bloemen. In de bloemen ontwikkelen zich zaden.
Het zaad van éénzaadlobbige planten bestaat voor het grootste deel uit voedsel. Dat gedeelte heet zaadlob. De rest van het zaad bestaat uit de kiem. Als de kiem gaat groeien, gebruikt het de energie uit het voedsel.
Bedektzadige planten kunnen éénzaadlobbig of tweezaadlobbig zijn.
Bij éénzaadlobbige plantensoorten zie je de vrucht bijna niet. Het enige wat je ziet is een velletje, de vruchtwand. Daarom worden de vruchten van eenzaadlobbige planten meestal zaden genoemd.
Grassoorten zoals gras, tarwe, gerst en mais zijn eenzaadlobbige planten.
Bij tweezaadlobbige planten is de vrucht meestal duidelijk te zien.
Een voorbeeld hiervan zie je bij bonen zoals bruine bonen en tuinbonen.
De zaden (bonen) zitten in een vrucht, de peul.
Als een bruine boon kiemt, zie je dat hij uit twee helften bestaat, de zaadlobben.
De kiem groeit door energie uit deze zaadlobben te halen totdat hij groen is.
Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden.
De zaadplanten zijn te verdelen in naaktzadige planten en bedektzadige planten.
Bij naaktzadigen (bijvoorbeeld een den of spar) liggen de zaden niet opgesloten in een vrucht, maar op een (kegel)schub. Als de kegelschubben hard zijn, wijken ze uit elkaar. Als de kegel beweegt kunnen de zaden naar beneden vallen.
Bedektzadigen hebben bloemen, met daarin de zaadbeginsels in een gesloten vruchtbeginsel. Na de bestuiving en bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot een vrucht, met daarin opgesloten het zaad.