Als je hersenen nadenken over een reactie noem je de reactie bewust. Soms gebeuren er dingen zonder dat je dit zelf doorhebt; dit is een onbewuste reactie. Een snelle onbewuste reactie noem je een reflex.
Zintuigen 1
Wanneer een impuls in de hersenen terecht komt, neem je de prikkel waar.
Je wordt je bewust van de prikkel. Je reageert op de prikkel. De hersenen sturen een impuls terug naar de spieren.
Wanneer de impuls bij de spier aankomt, trekt de spier bijvoorbeeld samen.
Een prikkel waar het zintuig het gevoeligst voor is, heet een adequate prikkel voor dat zintuig.
Andere zintuigen zullen deze prikkel niet opmerken.
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. Zintuigcellen nemen prikkels uit de omgeving waar. Als dat gebeurt, ontstaan er in de zintuigcellen impulsen. Dat zijn elektrische stroompjes die door de zintuigcellen aan zenuwcellen worden doorgegeven.
De zenuwcellen vormen samen zenuwen. De zenuwen zijn lange dunne draden, die door het hele lichaam lopen. Ze verbinden de zintuigcellen met de hersenen.
De zwakste prikkel die je kunt opmerken noem je de prikkeldrempel.
Gefluister op een afstand van 100 meter hoor je niet. Het geluid is zachter dan de prikkeldrempel. Je kunt alleen geluid horen dat sterker is dan de prikkeldrempel.
Als er heel veel (dezelfde) prikkels worden afgegeven, merk je dit na een poosje niet meer. Je prikkeldrempel is nu hoger. Dit noem je gewenning.
Een waarneming noem je ook wel een prikkel. Je zintuigen helpen bij het opmerken van prikkels.
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. Die zintuigcellen geven de prikkels uit je omgeving door aan je hersenen. Hierdoor neem je de prikkels waar en kun je reageren.
Zintuigen liggen in je ogen, oren, tong, neus en huid. Met deze zintuigen kun je waarnemen: zien, horen, ruiken, proeven en voelen.